De Voetbaltrainer en het WK 2014: Aflevering 11, Oriëntatievermogen in positiespel 5:3nldevoet-dehdari2014-06-21T00:00:00+02:00
Op vrijdag werkte Oranje een zogenaamde ’tussentraining’ af: het was niet direct een uitlooptraining na de wedstrijd, maar ook niet de tactische training ter voorbereiding op de volgende wedstrijd. Een van de onderdelen van de training was, voor een deel van de spelersgroep, het positiespel 5:3. Deze trainingsvorm is volgens bondscoach Louis van Gaal zeer geschikt om het oriëntatievermogen van voetballers te trainen. We zagen het al eerder in de voorbereidingsperiode terugkomen, zowel in Katwijk als in Hoenderloo. Louis van Gaal: “Als bij balbezit de bal dynamisch door de rijen gaat, moet je vooral gebruik maken van je oriëntatievermogen. Dat moet ervoor zorgen dat ‘groot gaan staan’ inhoudt dat je ziet in welke richting je moet lopen om je medespeler(s) de gewenste ruimte te geven om snel en effectief te kunnen handelen. Door dat oriëntatiegevoel stem je dus met elkaar razendsnel af waar je moet lopen. Dat is een belangrijke voorwaarde in het topvoetbal. Spelers met een gebrekkig oriëntatievermogen zijn niet rijp voor de echte top en die wil ik ook bij voorkeur niet selecteren. Als ik naar een mogelijk nieuwe speler voor Oranje ga kijken, let ik, naast bijvoorbeeld fysieke en mentale fitheid en het passen, in de profielschets voor een positie nadrukkelijk op zijn oriëntatievermogen. Oriëntatie is niet alleen afhankelijk van de bal en de medespeler, maar ook altijd van de tegenstander. Je kunt op het veld nooit iets doen zonder rekening te houden met de tegenstander. Daarom zijn op een training op dit niveau oefeningen zonder weerstand minder effectief. Ook op de dag voor een wedstrijd, al kan door die weerstand wel eens iemand geblesseerd raken. Om het oriëntatievermogen van nieuwe spelers binnen de Oranje-selectie te testen en dat van alle spelers te verbeteren, kies ik vaak voor 5:3 (zie tekening). Dat is de beste trainingsvorm om te kunnen beoordelen of een speler dat oriëntatievermogen heeft. En ook of hij de techniek heeft om in een kleine ruimte onder druk met heel veel driehoekjes de passsnelheid aan te passen aan de situatie. Er zit zoveel in: je kunt ermee bewijzen dat je ook in hele kleine ruimtes overeind blijft door toch de vrije man te vinden. Ook moet je tegelijkertijd in staat zijn om strategisch te denken door een tegenstander te lokken en opeens op het juiste moment een wisselpass te geven. Dat is niet makkelijk, geloof me. Veel spelers gaan daar in eerste instantie aan onderdoor als ze bij Oranje komen. Wat bepalend is voor blijven of afhaken: zien we bij zo’n speler voldoende progressie? Als je 5:3 vaak speelt, word je er vanzelf beter in en dat zie je weer terug in de wedstrijden.”