Groei en blessures: wetenschappelijke kennis in de praktijk van FC Groningen

| Paul Geerars | Trainersnieuws
FC Groningen nam met Wouter Frencken als eerste eredivisieclub een sportwetenschapper in dienst. Frencken is onder meer verantwoordelijk voor het verzamelen van relevante data en heeft dagelijks contact met trainers, scouts en medische staf om de verkregen kennis zo concreet mogelijk naar de praktijk op en om het veld te vertalen. Zo wordt wetenschappelijke kennis over bijvoorbeeld het geboortemaandeffect, de biologische leeftijd van jeugdspelers, het inpassen van amateurspelers, de relatie tussen groei en blessures en de jeugdscouting geïmplementeerd in het huidige beleid.
Groei en blessures
Wouter Frencken:  “Wat er tijdens de groeispurt gebeurt, is dat de romp van een speler langzamer groeit en de armen en benen juist sneller. Voor de groeispurt heeft een speler dus relatief een grote romp, tijdens groeispurt relatief langere armen en benen. Daardoor ziet de motoriek van spelers die in de groeispurt zitten of er net uit zijn er vaak wat klunzig, onhandig uit. Het gevolg is ook dat er eerder klachten optreden, zoals pijn aan de onderkant van de knieën. Bij FC Groningen hebben we jaren achtereen bijgehouden hoeveel spe­lers in een maand groeiden en met hoeveel blessures zij te maken kre­gen. Daarvan hebben we een analyse gemaakt, die een zeer interessante conclusie opleverde. Als een speler in een maand minstens zes millimeter groeit, heeft hij ongeveer twee keer zoveel kans om geblesseerd te raken. De eerste reactie is dan simpel: spe­lers bij wie dat het geval is minder laten trainen. Toch ligt dat iets ge­compliceerder. Meer dan zes millime­ter in een maand groeien impliceert weliswaar een verhoogd risico, maar een speler bijvoorbeeld elke week een training aan de kant houden betekent dat hij veel kostbare trainingstijd
misloopt: zo’n veertig trainingen op jaarbasis. Bovendien wordt zijn be­lastbaarheid in het jaar erop daarmee verkleind. Stel dat hij door hem alle trainingen te laten meedoen uiteindelijk drie weken mist door een blessure. Dat zijn ongeveer vijftien trainingen, veel minder dan de veertig uit het voor­beeld hierboven. Nou zit daar ook een ethische kwestie aan, want uit gezondheidsoogpunt wil je blessures uiteraard zoveel mogelijk voorkomen. Maar het geeft wel aan dat zoiets al­tijd een afweging blijft tussen blessu­repreventie en extra trainingsarbeid.”
Lees het complete artikel in VT218.