Doel
- verbeteren van het reageren door de keeper op een terugspeelbal, terwijl hij niet onder druk staat
- verbeteren van het onderscheppen van de voorzet
- verbeteren van het omschakelen na balverovering door snel te openen richting middenlijn
- verbeteren van het passen en trappen
- verbeteren van automatismen in het combinatiespel
Organisatie
- driekwart veld
- groot doel op de middenlijn, met voldoende ballen
- trainer staat naast het doel op de middenlijn
- keeper A staat op driekwart lengte van het veld
- keepers B en C wisselen elkaar steeds af in het doel
- de posities 6, 8, 7, 9 en 11 worden dubbel of driedubbel bezet
Inhoud
- de oefening begint steeds bij de trainer die op keeper A passt, dan volgt volgens een bepaald patroon een combinatiespel dat eindigt in een voorzet vanaf de vleugel, de spitsen proberen af te ronden
- als keeper B/C de bal onderschept of redt, scoort hij door een worp of trap in het grote doel op de middenlijn
- een aantal varianten (zowel over links als over rechts):
- – trainer – keeper A – 9 – 6 – 11 – 9
- – trainer – keeper A – 6 – 9 – 8 – 7 – 9
- – trainer – keeper A – 7 – 6 – 11 – 9
- – trainer – keeper A – 9 – 6/8/7/11 (keuze)
Methodiek
- eerst iedere variant (zie inhoud) apart oefenen
- bij de laatste zes ballen bepaalt ‘de situatie’ voor welke variant wordt gekozen. De keeper A bepaalt wie hij inspeelt, waarbij hij ook wordt beïnvloed door de loopacties die de spelers maken
- wedstrijdvorm ‘keepers B en C tegen de rest’ (zes ballen punten bijhouden)
- als trainer steeds hogere eisen aan keeper A stellen door te variëren in de passes: hoge, stuiterende ballen, meer snelheid en diverse richtingen
- keepers B en C kunnen alleen nog scoren als de bal direct, zonder te stuiteren in het doel op de middenlijn komt
Coaching
omschakeling (keepers B en C)
- -‘Na balverovering niet nagenieten, maar snel weer omschakelen door te scoren in het doel op de middenlijn.’
- oplopen (keepers B en C)
- -‘Als de bal hebt, mag je tot op de zestienmeterlijn oplopen. Je verkleint daarmee de afstand die je met de pass moet afleggen.’
kijken (keeper A)
- -‘Kijk over de bal heen waar de beste afspeeloptie ligt. Je moet dus contact hebben met een medespeler.’
rust (keeper A)
- -‘Houd je rust bij de terugspeelbal. Er is geen druk van een inlopende spits.’
timing (6 en 8)
- -‘Wacht op het juiste moment van aanbieden. Je moet contact hebben met de keeper. Kom niet te vroeg in de bal. Je moet dan wachten waardoor je het tempo uit de aanval haalt.’
loskomen (7 en 11)
- -‘Wacht niet op de bal totdat die bij je is. Kom los van je positie en vraag de bal diep of in de voeten.’
omschakeling (7/9/11)
- -‘Hinder de keeper, binnen de regels, door voor hem te gaan staan, zodat hij niet snel kan scoren.’
improviseren en anticiperen (alle posities)
- -‘Komt er een bal verkeerd of anders dan verwacht, dan zo snel mogelijk de situatie oplossen. Als je een verre wisselpass niet redt, gebruik je een tussenstation (9).’