Het Plan A en Plan B van FrankrijkPaul Geerars2016-07-10T12:57:19+02:00
Vlak na de (moeizame) WK-kwalificatie in 2014 sprak De Voetbaltrainer met Frankrijks bondscoach Didier Deschamps. We vroegen hem onder meer naar zijn visie op de twee gebruikte tactische systemen. We kunnen wel spreken van Plan A (1:4:2:3:1) en Plan B (1:4:3:3 pna), herkenbaar tot de dag van vandaag, die van de EK-finale 2016 tegen Portugal.
Twee hoofdformaties U heeft tijdens de WK-kwalificatie hoofdzakelijk twee tactische systemen gebruikt: 1:4:2:3:1 en 1:4:3:3. Welke ideeën zitten daarachter? Didier Deschamps: “In de meeste gevallen ga ik met deze groep uit van een 1:4:2:3:1. [Tekening 1] Niet omdat dat ‘mijn’ systeem is, maar omdat die formatie deze spelers in mijn ogen het beste ligt. Het is op zich ook niet zo de opstelling die voor mij van belang is, maar wel hoe je het invult. De belangrijkste positie bij 1:4:2:3:1 is de speler achter de diepe spits. Hij moet er enerzijds voor zorgen dat het spel draait – de bal komen opvragen en de ruimte vóór hem benutten! – en aan de andere kant moet hij ook fungeren als tweede spits. Daar schuilt meteen ook het grootste gevaar: als die nummer 10 te veel terugvalt, loopt de diepe spits het risico dat hij tussen twee verdedigers op een eiland belandt. Dan krijg je aanvallend geen poot meer aan de grond. De samenwerking tussen de 9 en 10 is dus een voorwaarde om dit systeem in aanvallend opzicht goed uit te voeren. Een andere belangrijke taak is weggelegd voor de twee buitenste aanvallende middenvelders. Die moeten enerzijds de spits bevoorraden, maar tevens veel defensief werk opknappen.
Dat komt doordat ik beide flankverdedigers veel over hen wil zien gaan. Dat brengt op zijn beurt dan weer met zich mee dat er achteraan twee verdedigers weg zijn. Dat wordt opgevangen met een vierkant achterin: de twee centrale verdedigers en de twee defensieve middenvelders. Zijn de twee flankverdedigers niet op hun vaste positie op het moment dat we opnieuw aan verdedigen toe zijn, dan laat ik de twee centrale verdedigers iets naar de buitenkant schuiven en zakt een defensieve middenvelder ertussen en blijft de andere ervoor om een directe aanvallende middenvelder van de tegenstander op te vangen.
In dit systeem zou je kunnen stellen dat je snel kan overschakelen naar een 1:4:3:3 [Tekening 2], maar dat zie ik helemaal niet zo. In deze laatste formatie, die ik tijdens de kwalificatie onder meer gebruikt heb tegen Spanje, ligt de sleutel bij de defensieve middenvelder, die het spel vanuit deze lage positie moet trachten te verdelen. Dit systeem is veel aanvallender, je kan er ook veel meer druk op de tegenstander mee zetten. Dat is meteen ook de reden waarom ik er voor gekozen heb in de alles-ofnietswedstrijd tegen Oekraïne. De 6 moet in aanvallend opzicht de ballen versturen en in defensief opzicht moet hij tussen de twee verdedigers inzakken op het moment dat de twee vleugelverdedigers hoog staan in een verdedigende situatie. De twee centrale middenvelders moeten twee lopers zijn, jongens die negentig minuten lang van ‘box to box’ gaan. In defensief opzicht geven zij steun aan de defensie, aanvallend gezien moeten zij diep infiltreren en de tegenstander bijna letterlijk naar achter duwen. Zij zorgen dus voor evenwicht in het elftal. In tegenstelling tot 1:4:2:3:1 blijven de vleugelaanvallers steeds hoog en komen ze eveneens naar binnen, in steun van de diepe spits. Op die manier sta je met drie aanvallers – die een volledig vrije rol hebben – en kun je de tegenstander bij balverlies meteen naar de keel grijpen. Twee tot drie seconden hebben ze daarvoor. Met die lopers in hun rug (twee opkomende backs en twee box-to-box-spelers) hebben ze perfecte steun. Als je moet scoren, dan is deze formatie zeer geschikt – als je er de juiste spelers voor hebt.”