Of je nu werkt in het profvoetbal of in het amateurvoetbal, na een periode van relatieve rust staan de maanden juli en augustus in het teken van wat komen gaat: een nieuw voetbalseizoen. Arno Philips, werkzaam als fysieke trainer bij Feyenoord, doet in dit artikel enkele handreikingen aan trainers in zowel het prof- als amateurvoetbal. Over rekening houden met het individu, over het belang van loopwerk, over de intensiteit van voetbal en over de keuze en verschillende snelheidsvoorbereidende vormen.
Aanpassen aan het individu
‘Het doel van de voorbereiding is dat spelers fit worden voor de eerste officiële wedstrijd. Vanaf de eerste wedstrijd reken je in je planning terug. De meeste trainers hanteren een voorbereiding van vijf tot zes weken. Kenmerkend voor vrijwel elk team is dat je, zodra je begint met de voorbereiding, niet gelijk iedereen tot je beschikking hebt of dat niet iedereen op hetzelfde niveau terugkomt. Daarom brengen we elke speler in kaart. We beoordelen hun fitheid, analyseren de load van de afgelopen seizoenen en kijken naar hun blessurehistorie. Zo kunnen we waar nodig het trainingsvolume en de intensiteit per individu aanpassen.’
Positionele fingerprint
‘Voordat je de voorbereiding inricht, start je met het bepalen van de doelstelling. Wat wil je bereiken? Bij Feyenoord kijken we naar de eisen van de Eredivisie en de duels op Europees niveau. Aan de waarden voor die duels moeten onze spelers ook aan kunnen voldoen. Dankzij de verzamelde wedstrijddata bepalen we wat er per positie in fysieke zin wordt gevraagd. Tezamen met de gekozen speelstijl, ontstaat er als het ware een positionele fingerprint. Die fingerprint is een referentiekader van waar we per speler en per positie naartoe willen werken. Ten gevolge van de positionele fingerprint zijn er verschillende snelheidsvoorbereidende vormen.’
Snelheidsvoorbereidende vormen
‘Naast de verschillende partijspelen (11:11, 7:7, 4:4 of afgeleiden daarvan) maken we gebruik van loopprotocollen en snelheidsvoorbereidende vormen. Zowel bij de loopprotocollen als bij de snelheidsvoorbereidende vormen delen we de spelers in verschillende snelheidsgroepen in. Hier zie je vaak een indeling naar positie in het veld. Het individu is echter leidend.’


A – bedoeld voor de vleugelverdedigers en de buitenspelers
De spelers sprinten 35 meter heen en 24 terug (tot aan de zestienmeterlijn) en wandelen door naar de vijfmeterlijn, waar de beide gele dopjes staan. Daar start de tweede herhaling.
B – bedoeld voor de middenvelders
De spelers doorlopen het parcours in iets meer dan 20 seconden. In totaal worden er 3x 2 sprints uitgevoerd. Na het eerste blok hebben de spelers 40 seconden rust, na het tweede blok 2 minuten.
C- bedoeld voor de centrale verdedigers en de spits
De spelers doorlopen het parcours in ongeveer 10 seconden. In totaal worden er 3x drie sprints uitgevoerd. Na het eerste blok hebben de spelers 50 seconden rust, na het tweede blok 2 minuten.
Bovenstaande tekst bestaat uit passages uit een interview met Arno Philips in De Voetbaltrainer 242. In die editie komen verder onder meer Adrie Koster (Willem II), een mini-special Voorbereidingsperiode en het Trainerscongres 2019 aan bod. VT242 is los na te bestellen in de webshop.


Nieuw: een boek over trainen op spelprincipes. Een korte theoretische introductie, gevolgd door 100 pagina’s oefenstof! Daarin worden tien principes uitgewerkt.