Praktische toepassingen in het trainen van voetbalconditie

| Jelmer de Zwart | Trainersnieuws
conditie

Dit stuk bevat passages uit een groter artikel uit De Voetbaltrainer 268, een special over training geven.

In Nederland is bijna elke trainer bekend met het model van Raymond Verheijen. Veel trainers lopen echter tegen praktische problemen aan bij de uitvoering ervan. Bart Benneker, hoofdtrainer van VV Hellendoorn, legt uit hoe hij dit model in de praktijk brengt en hoe hij bepaalde knelpunten oplost.

Onvoldoende ruimte

Bart Benneker: ‘Als je de aantallen hebt, maar je hebt geen heel veld beschikbaar dan ga je de conditionele prikkel niet op een half veld redden. Tenminste, niet in een partijvorm. Bij de VCT-vormen heb je de bijbehorende interval loopjes. Je zou met behulp van de afstanden uit die intervallopen een afwerkvorm of pass- en trapvorm uit kunnen zetten. Op die manier behalen de spelers toch de prikkel. Je moet er dan wel voor zorgen dat je voldoende variatie in de vormen brengt. 2x twaalf minuten een sjabloonvorm doen is heel lang. Dit is dus meer een noodoplossing. Daarnaast kan dit een oplossing zijn voor jeugdteams. Die hebben vaak een half veld, maar die hebben meestal ook niet genoeg spelers voor de grote partijen. Dan kan het een optie zijn om de prikkel te halen met behulp van de intervallopen en dat te verwerken in bijvoorbeeld een afwerkvorm.’

Wedstrijdelement creëren

‘Wanneer ik te veel spelers heb gebruik ik ook de intervalvormen. Stel dat ik drie spelers te veel heb, dan laat ik hen aan de zijkant van het veld de intervalvormen doen. Communicatie is hierin erg belangrijk. Spelers willen voetballen, dus als je een oneven aantal hebt roepen zij als snel dat het ook wel met een neutrale speler kan. Als trainer is het dan belangrijk om goed uit te leggen dat dat funest is voor de tactische principes. De speler die de loopjes moet doen is altijd een speler die die week geen hoofdrolspeler is. Daarnaast wisselt hij tussen de blokjes met een speler uit het veld. Op die manier komt iedereen wel een keer aan bod in het seizoen. Doe je dat met alleen het loopwerk, dan raken de spelers snel gedemotiveerd. Ze zitten immers niet op atletiek. De kunst is dus als trainer om een vorm voor hen te maken waarin ze aan het voetballen zijn, maar ook die prikkel krijgen. Je kunt dit doen door bijvoorbeeld een doel met een derde keeper daar neer te zetten, of door er fungames aan toe te voegen. Dit kan bijvoorbeeld door kleine doeltjes neer te zetten waar ze de bal van verschillende afstanden in kunnen schieten. Dan creëer je meteen een wedstrijdelement.’

Intervallopen in week 1 en 2

Hieronder zie je een voorbeeld hoe je dit met de intervallopen van week 1 en 2 kan wegzetten. Vanaf de achterlijn jogt de speler naar de zestienmeterlijn. Daar speelt de speler de trainer in en versnelt tot 70% om vanaf de middenlijn af te ronden op het doel met de keeper. De speler jogt daarna richting de kleine doeltjes die op ongeveer twee meter van elkaar staan en probeert vanaf de zestienmeterlijn de bal in een van de doeltjes te spelen. Hij wandelt door naar de achterlijn en doet precies hetzelfde de andere kant op.’

conditie week 1 en 2

Week 3 en 4

‘In week 3 en 4 doen de spelers die ik weghaal vanuit de oefen-leerfase de bijbehorende intervalloop aan de zijkant. De intervalloop bij middelgrote partijen is een stuk intensiever dan die van de grote partijen en de blokjes zijn veel korter. Spelers vinden het hierdoor minder vervelend in vergelijking tot week 1 en 2, maar wel zwaarder. We zorgen er wel weer voor dat de intervalloop wordt gebruikt in een oefening. Ideaal is het als je qua aantallen zo uitkomt dat je na elk blokje de niet te coachen ploeg kunt wisselen. Die luxe hebben wij meestal. Hiermee los je direct het probleem op als je qua aantallen niet lekker uitkomt. Stel dat ik er vijf over heb in plaats van zes, dan wissel ik na een blokje vijf spelers erin. Eén speler blijft dan staan.’

Intervallopen week 3 en 4

‘Hieronder zie je enkele voorbeelden voor de intervallopen in week 3 en 4. De speler begint steeds aan de rechterkant van de pylonen en jogt van pylon een naar pylon twee. Vervolgens versnelt hij tot 80-90% naar pylon 3 om daarna te joggen richting de trainer die een bal voor hem klaarlegt om af te ronden op het grote doel. Vanaf de achterlijn jogt de speler terug naar de eerste pylon en versnelt tot 80-90% naar de tweede pylon. Daar voert de speler een oefening uit. Bij de organisatie links liggen er ongeveer 25 gekleurde pylonen door elkaar. De trainer noemt een kleur en de speler kapt en draait alleen langs die kleur. Bij de organisatie in het midden dribbelt de speler door de pylonen via verschillende technische variaties. In de meest rechter organisatie dribbelt de speler door de poppen die kriskras staan opgesteld. Bij alle organisaties wandelt de speler vervolgens terug naar de eerste pylon. De intervallopen van week 3+4 kunnen ook in week 5+6 gebruikt worden. Het verschil is dan de intensiteit. In week 3+4 wordt er versneld tot 80-90%, in week 5+6 is dit 95-100%.’

conditie week 3 en 4
Gerelateerd
Trainersnieuws

Andries Jonker: ‘In 1:3:5:2 de meeste creativiteit op het veld’

Trainersnieuws

Marijn Beuker: Creëren en implementeren van een visie

Trainersnieuws

Thomas Ruesink: Opleiden in de Onderbouw