Dwight Lodeweges over het geven van training

| Jelmer de Zwart | Trainersnieuws
lodeweges

Dit stuk bevat passages uit een groter artikel uit De Voetbaltrainer 268, een special over training geven.

Wat is de overeenkomst tussen het Nederlands Elftal, VVOG in Harderwijk en VVOP in Voorthuizen? Bij alle drie hebben spelers training gekregen van Dwight Lodeweges. Na een carrière als speler in Nederland, de Verenigde Staten en Canada bouwde Lodeweges als trainer op allerlei niveaus een enorme staat van dienst op. Reden genoeg dus om in deze special de voormalige assistent-bondscoach van Frank de Boer en Ronald Koeman, op een steenworp afstand van het voetbalveld van VVOP, op te zoeken.

Intensiteit en speelwijze binnen de training

‘Twee zaken moeten wat mij betreft altijd in een training zitten: intensiteit en speelwijze. Bij alles wat je doet, hoe klein dat ook mag zijn, hoort een link te zijn met de speelwijze die je voor ogen hebt. Als trainer heb je verschillende manieren om tot die link te komen. Zo grijp ik tijdens een training zelf van alles aan om maar op die speelwijze terug te komen. Ik doe dat bijvoorbeeld doorvragen te stellen: Wat heeft deze oefening met onze speelwijze te maken? Wanneer je vervolgens veel herhaalt, merk je dat spelers steeds beter doorkrijgen waar het over moet gaan.’

lodeweges

Passing tijdens de training

‘Neem bijvoorbeeld zoiets als een rondo. Je kunt dat gebruiken als opwarmertje, of om een stukje sfeer te creëren. Maar waar het volgens mij om moet gaan is dat jongens ook een rondo als een soort wedstrijdje gaan benaderen. Dat het zes- of zevental dat aan de buitenkant staat, er alles aan doet om dat tweetal zo lang mogelijk in het midden te houden. Daarbij hoort ook dat spelers kritisch op zichzelf zijn. Zodra er een slechte bal wordt gegeven waardoor de serie onderbroken wordt, geeft een speler toe dat het zijn fout was en gaat hij in het midden staan? En die twee in het midden, ook die doen er alles aan om eruit te komen. Als je een rondo zo benadert, praat je ineens over intensiteit. Dan dient een rondo een doel. En in die rondo zoek je tegelijkertijd naar een link met de speelwijze. Hóé speel je elkaar aan? Op welk been doe je dat en waarom? Met welke snelheid?’

Positiespel

‘Stel je speelt 6:6 + 2 neutrale spelers op een veld van 30 meter bij 25 meter. Dan wil je bijvoorbeeld dat die twee neutrale spelers op het middenveld gestaffeld staan. Maar die diepste man (zie arcering in tekening 1) kan ook weer gestaffeld staan ten opzichte van de diepste neutrale speler. De speler aan de bal krijgt een korte en een lange oplossing. Wanneer je in zo’n positiespel naar twee of één keer raken gaat, dwing je spelers om heel goed op te letten. Heb jij zicht op je omgeving? Wie loopt er bij jou in de buurt? Spelers moeten van tevoren al wat doen, ze kunnen niet afwachten en denken dat hun medespeler eerst wel kan aannemen en dat ze daarna pas in actie hoeven te komen. Zijn ze in staat om ruimtes voor zichzelf of voor hun medespelers voor te bereiden? Bijvoorbeeld door weg te stappen waardoor een passlijn open komt te liggen, of door een tegenstander ergens weg te lokken. Bij zo’n vorm als 6:6 + 2 tellen we alleen de directe passes. Je mág twee keer raken, maar alleen de directe passes tellen als een score.’

lodeweges training 1
Gerelateerd
Trainersnieuws

Andries Jonker: ‘In 1:3:5:2 de meeste creativiteit op het veld’

Trainersnieuws

Marijn Beuker: Creëren en implementeren van een visie

Trainersnieuws

Thomas Ruesink: Opleiden in de Onderbouw