Positiespel: 7:2 klein, 6:3 groot
Anticiperen ‘In zowel 7:2 als 6:3 legden de trainer en de spelers accenten. Zaken als juiste balsnelheid en het onder elkaar komen werden telkens weer benoemd. Het inspelen op het goede been werd op een gegeven moment een automatisme. Door iemand in te spelen op een bepaald been geef je de bal als het ware al een boodschap mee. Want inspelen op rechts betekende dat de speler door moest voetballen naar die kant. Maar ook het inzakken om een bal te krijgen, het juist wegblijven bij een bal of het anticiperen op een harde of een zachte bal werden getraind. In een wedstrijd kun je iemand hard inspelen, waarna het diegene ook nog wel lukt om in één keer datzelfde te doen. Maar drie keer achter elkaar een harde bal inspelen, dat komt haast nooit voor. In een positiespel wist je dus al: als er één of twee keer een harde bal gespeeld werd, hoefde de ontvanger hem eigenlijk alleen maar te laten vallen voor een derde man. Oftewel: na een harde inspeelpass zorgde je ervoor dat je dicht bij je medespeler kwam, zodat er gelijk door gevoetbald kon worden. Je hielp elkaar.’