De keeperstrainer begeleidt de keepers in hun ontwikkeling tijdens de trainingen en wedstrijden. Door middel van gerichte oefenvormen, kan hij zorgen dat de keepers bepaalde vaardigheden leren. Deze vaardigheden moet hij vervolgens in de wedstrijd toepassen. In dat opzicht is de keeperstrainer cruciaal. In dit artikel beschrijven we op welke manier de keeperstrainer het beste te werk kan gaan.
Afstemmen
Als je kijkt naar de rol van de keeper in een team, dan gaat het – zeker in een ideale situatie – om het afstemmen van de speelwijze op de aanwezige kwaliteiten. Een voorbeeld: je kunt als trainer-coach wel willen dat je keeper meevoetbalt in de opbouw, of dat hij ver uit zijn doel verdedigt zodra er druk wordt gezet, maar ligt daar ook zijn kwaliteit? In het begeleiden van keepers haal je het meeste rendement door de sterke punten uit te bouwen. Natuurlijk is er ook aandacht voor de verbeterpunten. Maar daarbij is het de uitdaging om die verbeterpunten tijdens trainingen op een onbewuste manier mee te nemen.

Het ontwerpen van de training door de keeperstrainer
In trainingen werken we zowel aan de individuele ontwikkeling als aan de ontwikkeling van de speelwijze. Hierbij kun je denken aan de aandacht die er is voor schakelmomenten, voor het op de juiste manier positioneren, voor het uitvallen in plaats van insnijden, voor het recht voor je aannemen van een bal. Volgens mij komen deze elementen namelijk ook allemaal terug in de wedstrijd. Als je in de wedstrijd een keuze moet maken, dan doe je dat op basis van informatie die je zélf hebt verzameld. En niet omdat iemand je voorzegt waar een bal komt. Ik denk dat je dat impliciete karakter van het maken van keuzes ook in trainingen terug moet laten komen. Hierbij is wel van belang dat je als trainer zorgt voor druk en stress. Want dat is een voorwaarde om wedstrijdecht te trainen. Komen we dichter bij de wedstrijddag, dan neemt de mate van druk en stress op de training bewust wat af. Zo maakt de keeperstrainer de keepers als het ware vrij in hun hoofd.
De keeperstrainer houdt de keepers scherp
Tijdens trainingen dient een keeperstrainer zijn keepers continu prikkels toe te dienen, scherp te houden. Hij brengt zijn keepers op trainingen in situaties waarin ze afgeleid worden van de hoofdtaak. Dat afleiden, zoals verderop uit enkele trainingsvormen zal blijken, zorgt ervoor dat de keeper impliciet aan het leren is. Om oefeningen uitdagend te houden wordt een organisatie steeds anders ingericht. Hierdoor is er altijd sprake van een zeker mate van stress en chaos. Er komen nieuwe regels bij en er wordt gewerkt met kleurtjes en getallen waardoor de keeper ook cognitief stevig wordt bevraagd. Wanneer je naar een training van keeperstrainer Jelle ten Rouwelaar kijkt, komen onderstaande elementen daar steeds in meer of mindere mate in terug:
– Individuele ontwikkeling
– Ontwikkeling speelwijze
– Cognitief
– Chaos- stress
– (Onder druk) impliciet leren
Een bepaalde chaos
Gelet op het activeren van de hersenen en het toedienen van prikkels, zit in trainingsvormen dus altijd een bepaalde chaos verwerkt. Binnen deze chaos moet de keeper reageren op onverwachte situaties en hij leert daardoor snel te handelen. Ook is het spel altijd ‘vrij’: de keeper kan álle soorten ballen verwachten en heeft als taak ze te verwerken. Eigenlijk moet élke bal die hij krijgt normaal voor hem worden. Dus niet alleen de balletjes die recht op hem af komen. Los daarvan, en dat is ook kenmerkend voor een wedstrijd, krijgt een keeper altijd maar één bal en díe moet hij pakken. Dat is wezenlijk anders dan dat je op de training tien ballen op je af geschoten krijgt waarbij je op het eind van de serie helemaal gesloopt bent.
Trainingsvorm A1
In deze eerste oefening komt het impliciet leren en het activeren van het brein terug. Keepers worden cognitief uitgedaagd. Ze staan in een vierkantje tussen vier gekleurde dopjes: rood, groen, geel en blauw. Om de hersenen te activeren, beginnen we met een basisvorm. In het eerste deel (A1) staat de keeper in het vierkantje en krijgt simpele opdrachten. Ik start met ‘horizontaal’, waarbij het de bedoeling is dat de keeper in horizontale richting het tegenovergestelde doet van wat ik zeg. Oftewel: zeg ik ‘geel’, dan gaat de keeper naar rood en krijgt dáár de bal. Zeg ik ‘groen’, dan gaat de keeper naar blauw. Na het blokje horizontaal gaan we verder met ‘verticaal’. Daarbij krijgt de keeper na het horen van ‘geel’ de bal bij het groene dopje. En tot slot de diagonale variant: dus als ik ‘groen’ zeg, gaat de bal naar rood. Zeg ik ‘geel’, dan gaat de bal naar blauw.

Trainingsvorm A2
In het tweede deel (A2) wordt het lastiger: de keeper start nu van buiten het vierkantje en rent op mijn teken rechtdoor het vierkantje in, tot ongeveer het midden. De termen horizontaal, verticaal en diagonaal hebben plaatsgemaakt voor respectievelijk de nummers 1, 2 en 3. Zeg ik ‘rood 1’, dan kan de keeper de bal verwachten bij het gele dopje (zie looplijn). Zeg ik ‘groen 3’, dan krijgt de keeper de bal bij rood want de 3 staat voor een diagonale loopactie. De combinatie van de kleur en getal, gekoppeld aan het feit dat hij al rennend moet nadenken én een handeling moet verrichten, maakt dit een complexe vorm waarin hij cognitief nóg meer wordt uitgedaagd dan bij A1. Bovendien wordt de aandacht van de keeper afgeleid van de handeling, waardoor hij impliciet aan het leren is. Uiteindelijk koppel ik een kleur aan een specifieke handeling: rood betekent dat de keeper moet kaatsen. Geel betekent wegtikken en uitvallen, et cetera.