middel van het werken met het Keu-
zebord kunnen werken aan de vaar-
digheden ‘doelen stellen’ en ‘plannen’,
in hoeverre het hen stimuleert om
zich bewust te worden van hun eigen
vaardigheden (reflecteren) en in hoe-
verre de speler autonomie ervaart op
organisatorisch en cognitief niveau.
Het onderzoek leverde interessante
inzichten op. Wij hadden verwacht
dat jonge spelers veel verschillende
motieven zouden hebben om voor een
bepaalde oefening te kiezen. Welke
oefening kiest mijn vriendje? Van
welke speler ben ik fan, wil ik liever
Ronaldo of liever Messi worden? Of
bij nog jongere kinderen, welke kleur
oefening vind ik het mooist?
Uit de interviews met spelers bleek
echter, dat spelers op een heel jonge
leeftijd al heel bewust en goed door-
dacht voor een bepaalde oefening
kiezen. Dit proces begint vaak met
het reflecteren (waar ben ik goed in,
en waar ben ik nog minder goed in?).
Zo geeft een speler aan dat hij hierbij
vooral kijkt naar zijn prestaties tijdens
wedstrijden.
Ook gaven spelers aan dat het voor
hen de voorkeur heeft om op het RVA
Keuzebord voor oefeningen te kiezen
waar zij nog beter in willen worden, in
plaats van voor oefeningen die zij al
goed kunnen.
Wanneer hun werd gevraagd hoe
zij vervolgens aan het gekozen doel
wilden werken, gaven ze aan dat ze
de oefening op het RVA Keuzebord
kiezen die past bij hun gestelde doel
(plannen).
www.devoetbal trainer.nl32
De Jeugd VoetbalTrainer
Spelers zijn dus in staat om op heel
jonge leeftijd al kritisch te kijken naar
hun eigen vaardigheden en om op
basis daarvan doelen te formuleren
en een plan te maken om aan deze
doelen te werken. Door te werken met
het RVA Keuzebord, worden spelers
gestimuleerd om deze vaardigheden
in te zetten.
Spelersboekje
Iedere speler is anders. De ene spe-
ler kan heel goed reflecteren, doelen
stellen en hiermee aan de slag gaan,
terwijl een andere speler daar veel
meer moeite mee heeft. Ook kan het
voorkomen dat spelers helemaal niet
gewend zijn om op deze manier te
werken. Zij verwachten dat, wanneer
zij op training verschijnen, de trainer
hun precies vertelt wat ze moeten
doen.
Om spelers hierbij te helpen kan met
een spelersboekje gewerkt worden
(zie de afbeeldingen op deze pagina’s,
red.). In dit spelersboekje wordt het
reflecteren, doelen stellen, plannen,
monitoren en evalueren heel expliciet
gestimuleerd. Aan het begin van een
periode van bijvoorbeeld tien weken
scoren de spelers zichzelf op verschil-
lende vaardigheden (reflecteren).
Vervolgens noteren zij aan welk doel
ze de komende drie weken willen
werken. Ook beschrijven zij op welke
manier ze dat willen gaan doen. Hoe
wil je dat gaan oefenen en hoe vaak
ga je dat doen (plannen)? Na afloop
van iedere training monitoren zij dit
leerproces. In hoeverre heb je aan je
doel gewerkt en in hoeverre heb je
inzet getoond? Iedere drie weken blik-
ken zij terug op het leerproces. Heb
je je doel bepaald, waarom is dit wel
of niet gelukt? Vervolgens kunnen zij
hun doel of strategie bijstellen.
Conclusie
Voor veel clubs is het lastig om zelfre-
gulatie bij spelers te stimuleren, om-
dat zij werken met welwillende vrij-
willigers en jonge onervaren trainers.
Zelfregulatie kan echter ook gestimu-
leerd worden door dit te integreren in
de organisatie van de training. Clubs
kunnen dit doen door bijvoorbeeld
één training per week anders in te
richten, met een spelergestuurd deel
en een trainergestuurd deel. Tijdens
dit spelergestuurde deel kan gebruik
worden gemaakt van het RVA Keuze-
bord of een vergelijkbare tool die spe-
lers stimuleert om te werken aan hun
persoonlijke doelen.
De mate van verantwoordelijkheid
die spelers krijgen in dit proces kan
enerzijds worden uitgebreid door te
werken met kijkwijzers, waarbij de
trainers enkel een ondersteunende rol
hebben. Anderzijds kunnen spelers
meer ondersteuning krijgen door te
werken met een spelersboekje.
Het vervolg
Het integreren van zelfregulatie in
de organisatie betekent niet dat een
trainer overbodig wordt. De rol van de
trainer blijft essentieel en wordt mis-
Reflecteren
Respondent (R): ‘Als je dat tijdens
de wedstrijd gewoon doet, dan weet
je toch dat je daar goed in bent. Als
je bijvoorbeeld een goal scoort, dan
weet je dat je dat goed kunt.’
Interviewer (I): ‘Als je dingen nog
minder goed kunt, hoe kom je daar
dan achter?’;
R: ‘Gewoon hetzelfde, dat kun je wel
merken in de wedstrijd en dan ga ik
er gewoon met training op oefenen.’
Doelen stellen
I: ‘Je geeft aan dat je vaak datgene
kiest waar je nog niet zo goed in
bent. Je kunt er ook voor kiezen om
juist iets te gaan doen waar je al heel
goed in bent, waarom kies je daar
meestal niet voor?’
R: ‘Nou, dat is veel handiger. Omdat
alles waar je goed in bent, daar ben
je al goed in en dan is het dus heel
makkelijk voor je en dan zoek je geen
uitdaging op.’
5 6
30-31-32-33_zelfregulatie.indd 32 04-03-20 11:43