Elke jeugdtrainer heeft te maken met spelers die zich ontwikkelen. Maar zeker in de onder- en middenbouw verloopt die ontwikkeling niet voor alle spelers gelijk. Dit maakt het werken met jeugdspelers zo tussen 10 en 16 jaar complex én uitdagend. Want ook al bestaan er leeftijdsspecifieke kenmerken: dé 11-jarige bestaat niet. En dé 16-jarige ook niet. De Voetbaltrainer spreekt over het werken in de onder- en middenbouw met Eskil de Koning en Sofie Nooijen (beiden FC Utrecht).
Dit stuk bevat passages uit een groter artikel uit De Voetbaltrainer 291.
Verwachtingen
Sofie Nooijen: ‘Ik denk dat het principe van rekening houden met de situatie van het individu in de hele jeugdopleiding geldt. Wel is het zo dat je verschillende verwachtingen hebt. Eenmaal in de bovenbouw mag je echt meer van spelers verwachten, op allerlei vlakken. Dus ‘verwachtingen’ is een keyword als je praat over ontwikkeling. Voor trainer-coaches is het belangrijk om je verwachtingen af te stemmen op de spelers met wie je werkt. Maar ook dan geldt dat je binnen dezelfde spelersgroep, binnen een algemeen geldende standaard, qua verwachtingen differentieert. Een onderdeel van die verwachtingen heeft te maken met omgangsvormen. Hoe gaan we in de jeugdopleiding met elkaar om? Met je medespelers, maar ook met de staf. Vaak kom je dan uit bij het simpele: normaal doen.’
Koppelen
Los van de overeenkomsten die er zijn in het werken in de onder- en middenbouw zijn er ook verschillen. Voor zover die bestaan ga je als trainer-coach anders om met de 10-jarige dan met de 14-jarige. Welke algemene tips hebben beiden voor wat betreft het leggen van accenten?
Eskil de Koning: ‘Vorig seizoen ben ik trainer van Onder 11/12 geweest. Wat ik dan in eerste instantie doe, is heel veel structuur bieden. Structuur kan al gaan over dezelfde trainingstijden, dezelfde plek op het trainingsveld, et cetera. Daar zit een stuk veiligheid in voor die jonge spelers, herkenbaarheid. Maar binnen die structuur bied ik ‘chaos’ aan. Dat klinkt ingewikkeld, maar dat is het niet. Als je vaker dezelfde oefenvorm doet, kun je daar per keer bijvoorbeeld een extra regel bij invoeren. Daardoor blijft een vorm uitdagend, en wordt de kans groter dat ze gefocust blijven. Bij jonge spelers zijn die uitdagende vormen belangrijk, want daardoor gaan ze leren. Het ‘ik’ staat bij deze leeftijden nog centraal, en een handigheidje is dat je individuen aan elkaar koppelt. Stel een speler is bezig met het beter worden in 1:1, terwijl een andere speler beter wil worden in overspelen. Dan kun je die spelers aan elkaar koppelen: de een probeert door goed over te spelen te zorgen dat die ander vaker in situaties 1:1 komt.’

Uitleggen
Sofie Nooijen: ‘Een natuurlijke consequentie van te laat komen is vaak al de paniek die de speler zelf voelt: ik ben te laat, en dat is niet oké. Een eventuele opgelegde consequentie is van meerdere factoren afhankelijk. Bovenal denk ik wel dat het helpt dat je aan de spelersgroep uitlegt waarom je een bepaalde consequentie kiest. Dat uitleggen zorgt voor duidelijkheid. En voor begrip, bijvoorbeeld als een volgende keer een andere speler om een soortgelijke reden te laat komt. Waar je, maar dan ga ik even terug naar toen we het hadden over ‘normaal doen’, scherp op moet zijn, is dat normen in je groep niet worden verlegd. Dus dat te laat komen langzaam als prima wordt ervaren. Zodra je het idee krijgt dat normen worden verlegd, dan moet je daar direct tegen optreden.’

Leer van de beste trainers
- Acht keer per jaar op de mat
- Interviews, oefenstof en analyses
- Korting op online cursussen
- LCD Tactiekbord Voetbal cadeau
- Inclusief abonnement op CoachVak