‘We beginnen elke training met een individuele of collectieve sessie ‘activatie’, een soort opwarmingskwartiertje waarbij de spieren worden losgemaakt en waarbij de spelers ook worden getriggerd om na te denken – het cognitieve aspect komt dus ook dan al aan bod. Daaropvolgend kies ik meteen voor een voetbalvorm, bijvoorbeeld in een zone voetballen van pakweg zestig à zeventig meter – afhankelijk van het aantal beschikbare spelers en de intensiteit die we willen opleggen. Een zone met twee smalle stroken, met de bedoeling de passprecisie in de diepte aan te scherpen. Met een pass in de diepte leren spelers het spel te versnellen. Een pass in de diepte is het meest efficiënt als die in de rug van de verdediging wordt gestuurd. Hoe smaller de stroken, hoe preciezer een pass in de diepte moet zijn. Dus aanvallers leren focussen op het creëren van diepgang. Om een laatste pass te kunnen geven in de diepte, moet je echter eerst in een vrije zone kunnen komen voor de verdediging. Dus ook dat is een werkpunt. Verdedigers leren de ruimte in hun rug bewaken en hoe ze een dieptepass kunnen onderscheppen. Deze vorm zorgt er tevens voor dat je lopende mensen krijgt in het aanvallende compartiment, wat voor defensieve chaos zorgt bij de tegenstander. Zeker als je spelers hebt die van nature of uit gewoonte vaak de bal in de voet vragen, is dit een zeer interessante trainingsvorm. We hebben trouwens ook veel in deze vorm getraind om het spel snel te leren verleggen. Na dubbele korte passing is een lange bal vaak nodig om de ruimte te benutten. Je kunt deze oefenvorm – meestal twee keer zeven minuten – steeds moeilijker maken door de speelzone kleiner te maken (moeilijker om ruimte te vinden) of de stroken te versmallen (precisie van de pass moet nog nauwkeuriger). Je kunt in de speelzone neutrale spelers toevoegen die direct moeten spelen en je kunt ook de buitenspelval eruit halen, waardoor verdedigers nog beter leren anticiperen, omdat aanvallers meer ruimte kunnen bestrijken. Belangrijk is dat spelers in positie spelen, hiermee houd ik zelfs vaak rekening met de opstelling voor de volgende wedstrijd. Een verdediger moet je niet in de rug laten sprinten, dat heeft geen zin. En een aanvaller moet daar evenmin op kunnen verdedigen. Dus efficiëntie gekoppeld aan precisie staat hier voorop. De aspecten die ik hierboven genoemd heb, zijn ook de zaken waarop je langs de zijlijn kunt coachen. Maar dat doe ik in principe enkel wanneer het niet goed loopt. Het baltempo wil ik hoog hebben, zodat spelers onder druk komen te staan en dus uit hun comfortzone komen. Het niveau van de oefenvorm – en dat geldt in principe voor alle trainingsvormen – moet je aanpassen aan het niveau van je spelers. Zo boek je progressie en blijf je spelers ook uitdagen om hun limieten te verleggen.’
Philippe Clement (KRC Genk) in VT236 [1]
|
Paul Geerars |